zondag 1 juli 2012

Op Mars zijn mensen aliens 23


Er is een groot verschil tussen mensen en computers. Computers zijn ontworpen, computers zijn geprogrammeerd. En hoewel computerwetenschappers denken dat een computer in staat moet zijn tot elke vorm van gegevensverwerking die je maar kunt verzinnen, is het nog nooit iemand gelukt ze een intelligent mens na te laten doen. Ik denk dat ik weet waarom: computers zijn te netjes. Computerprogramma's delen problemen op in deelproblemen, en die deelproblemen weer in deelproblemen, en lossen dan al die deelproblemen afzonderlijk op. Mensen proberen dat ook, maar dat lukt hun meestal niet. En toch kunnen ze problemen oplossen waar een computer geen raad mee weet.
Onze hersens dragen een lange geschiedenis met zich mee. In mijn schedel zit niet alleen een mensenbrein, maar ook een zoogdierenbrein en een reptielenbrein. Die breinen bestaan uit neuronen, verschillende soorten, met verschillende signaalstoffen. En die neuronen reageren op allerlei dingen in hun omgeving, zoals signalen van andere neuronen, resten van signaalstoffen, hormonen, drugs en alcohol, en de toevoer van energie. Ze zijn in de verste verte niet te vergelijken met de transistoren in een computer. Die reageren maar op één ding. Maar in die hersenen gebeurt er van alles tegelijk. En alles werkt in op al het andere. En nou moet ik met zo'n computer naspelen wat er in zo'n schedel gebeurt. Op de een of andere manier moet ik die computer vermoeidheid, opwinding, emoties en beneveling laten ondergaan. Op de een of andere manier moet die computer een bewustzijn krijgen.
Dat gaat niet in één keer lukken. Ik denkt dat ik voortdurend correcties zal moeten aanbrengen. En het is beslist niet uitgesloten dat ik een paar keer opnieuw moet beginnen. Per slot van rekening heeft de evolutie dat ook gedaan. Die had daar veel meer tijd voor. Ik moet het doen in een mensenleven. Of het gaat lukken, is niet te zegen. Ik heb tenmiste een doel in mijn leven. Maar ik moet er niet aan denken wat er met mij gaat gebeuren als het mislukt.
Ik moet de teksten waar ik van uitga, de teksten van e-mails en chatsessies van Marit, op allerlei mogelijke manieren analyseren. Welke woorden komen vaak voor, welke weinig? Welke woorden zie je vaak samen? Wat is de plaats van een woord in een zin? En hoe worden woorden vervoegd? Het gaat niet enkel om betekenissen, het gaat ook om connotaties, om emotionele waarden, om de context van een woord. Eigenlijk zijn er geen synoniemen, ieder woord heeft een heel eigen betekenis, en die hangt ook nog eens af van wie dat woord gebruikt. Ik moet een woordenboek maken waarin woorden op allerlei verschillende manieren naar elkaar verwijzen. En die verwijzingen moet niet ik bedenken, maar de computer. Alles wat ik verzin kan het resultaat vervalsen. Ik moet oppassen dat de computer straks niet met mijn stem gaat spreken. Het moet de stem zijn van Marit, en enkel van Marit. Het enige wat ik mag doen, is de computer een zetje geven als die vastloopt.
En daarnaast moet er een wereld komen. De computer moet weten waarover het gaat, hoe belangrijk iets is, wat er op het spel staat, en wat de consequenties zijn. En ook dat moet hijzelf ontdekken. En wat misschien wel het moeilijkste is: hij moet zich erbij betrokken voelen. Het moet geen theorie blijven, maar praktijk worden. De computer moet er belang bij hebben. Hij moet bang kunnen zijn voor wat er mis gaat, blij voor wat er goed gaat, opgelucht over fouten die hersteld zijn, en hoopvol over wat er gaat gebeuren. En wat nog moeilijker is: hij moet gevoel voor humor hebben. Marits gevoel voor humor en Marits emoties, geen computeremoties. Dus ook hier moet ik zo min mogelijk ingrijpen. Mijn taak is het apparaat te voeden, niet om het op te voeden. En dat is inspannend en saai.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten