Onze
hersens dragen een lange geschiedenis met zich mee. In mijn schedel
zit niet alleen een mensenbrein, maar ook een zoogdierenbrein en een
reptielenbrein. Die breinen bestaan uit neuronen, verschillende
soorten, met verschillende signaalstoffen. En die neuronen reageren
op allerlei dingen in hun omgeving, zoals signalen van andere
neuronen, resten van signaalstoffen, hormonen, drugs en alcohol, en
de toevoer van energie. Ze zijn in de verste verte niet te
vergelijken met de transistoren in een computer. Die reageren maar op
één ding. Maar in die hersenen gebeurt er van alles tegelijk. En alles werkt in op al het andere. En nou moet ik met zo'n computer naspelen wat er in zo'n
schedel gebeurt. Op de een of andere manier moet ik die computer
vermoeidheid, opwinding, emoties en beneveling laten ondergaan. Op de
een of andere manier moet die computer een bewustzijn krijgen.
Dat
gaat niet in één keer lukken. Ik denkt dat ik voortdurend
correcties zal moeten aanbrengen. En het is beslist niet uitgesloten
dat ik een paar keer opnieuw moet beginnen. Per slot van rekening
heeft de evolutie dat ook gedaan. Die had daar veel meer tijd voor.
Ik moet het doen in een mensenleven. Of het gaat lukken, is niet te
zegen. Ik heb tenmiste een doel in mijn leven. Maar ik moet er niet
aan denken wat er met mij gaat gebeuren als het mislukt.
Ik
moet de teksten waar ik van uitga, de teksten van e-mails en
chatsessies van Marit, op allerlei mogelijke manieren analyseren.
Welke woorden komen vaak voor, welke weinig? Welke woorden zie je
vaak samen? Wat is de plaats van een woord in een zin? En hoe worden
woorden vervoegd?
Het
gaat niet enkel om betekenissen, het gaat ook om connotaties, om
emotionele waarden, om de context van een woord. Eigenlijk zijn er
geen synoniemen, ieder woord heeft een heel eigen betekenis, en die
hangt ook nog eens af van wie dat woord gebruikt.
Ik moet een woordenboek maken waarin woorden op allerlei
verschillende manieren naar elkaar verwijzen. En die verwijzingen
moet niet ik bedenken, maar de computer. Alles wat ik verzin kan het
resultaat vervalsen. Ik moet oppassen dat de computer straks niet met
mijn stem gaat spreken. Het moet de stem zijn van Marit, en enkel van
Marit. Het enige wat ik mag doen, is de computer een zetje geven als
die vastloopt.
En
daarnaast moet er een wereld komen. De computer moet weten waarover
het gaat, hoe belangrijk iets is, wat er op het spel staat, en wat de
consequenties zijn. En ook dat moet hijzelf ontdekken. En wat
misschien wel het moeilijkste is: hij moet zich erbij betrokken
voelen. Het moet geen theorie blijven, maar praktijk worden. De
computer moet er belang bij hebben. Hij moet bang kunnen zijn voor
wat er mis gaat, blij voor wat er goed gaat, opgelucht over fouten
die hersteld zijn, en hoopvol over wat er gaat gebeuren. En wat nog
moeilijker is: hij moet gevoel voor humor hebben. Marits gevoel voor
humor en Marits emoties, geen computeremoties. Dus ook hier moet ik
zo min mogelijk ingrijpen. Mijn taak is het apparaat te voeden, niet
om het op te voeden. En dat is inspannend en saai.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten