Harry.
Dag Marit.
Marit.
Ben jij het, Harry?
H.
Ik kan niet zeggen: in levenden lijve, maar wel in eigen persoon.
M.
Maar waar zijn we? Ik zie niets.
H.
Daar is wel wat aan te doen, al zijn het nogal saaie beelden. Ik
schakel de camera in.
M.
Ja, ik zie wat. Is dat jouw marswoning?
H.
Inderdaad. Het spijt me, maar mij kun je niet zien.
M.
Waarom niet?
H.
Je zou kunnen zeggen dat ik geen gezicht heb. Mijn persoonlijkheid
zit nu in een computer.
M.
Praat ik nu tegen een computer?
H.
Um, nee. Je zit zelf ook in een computer. In de zelfde computer als
ik.
M.
Maar het voelt helemaal niet alsof ik in een computer zit. Als ik al
zou weten hoe dat voelt.
H.
Ik denk dat mijn experiment geslaagd is. Je komt op mij heel
natuurlijk over.
M.
Wat wil je daarmee zeggen?
H.
Het is allemaal nogal gecompliceerd. Maar ik moet er nu een einde aan
maken.
Gecompliceerd was het zeker. Er waren toen twee versies van Marit. Een gecreƫerd door Harry, en een gecreƫerd door moeder natuur. Om die twee versies te laten samenvallen zou Marit moeten doen wat Harry had gedaan: haar eigen innerlijk in de computer vastleggen, en daarmee feitelijk Harry's versie corrigeren. Ze zou, met andere woorden, de buitenkant die Harry had geproduceerd, moeten aanvullen met haar eigen binnenkant. Maar of ze dat zou doen was niet zeker. In Harry's opvatting was het de beste oplossing. Zo zou ze niet het risico lopen dat haar zou overkomen wat Harry was overkomen. Maar of Marit dat ook zo zou zien was de grote vraag. Waarom zou ze die computer vertrouwen? Marit beschikte niet over de kennis van Harry met betrekking tot computersoftware, en het daarvan afgeleide vertrouwen dat het mogelijk zou zijn om een goede computerkopie van jezelf te maken.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten