Het
is een merkwaardige ervaring om tegen een computer te praten als
tegen een mens. En ik vraag me ook af hoe het is om als mensengeest
in een computer te zitten. Natuurlijk hebben Harry en Marit zich dat
ook al afgevraagd. Dit is wat zij ervan zeggen:
Marit. Ik maak nog
steeds onderscheid tussen jou en de computer. Voor mij is het alsof
ik je aan de telefoon heb, als ik je spreek. Maar aan de andere kant
van de lijn is er niet nog een telefoon, die jij vasthoudt, waarin
jij praat.
Harry. Nee, ik ben de
computer. Ik ben niet ergens anders. De computer staat op tafel, en
dat is het zelfde alsof ik hier in een stoel zit. Je spreekt
rechtstreeks met mij, en niet via de een of andere verbindingslijn.
M. Ik weet het. Ik hoor
je, ik herken je stem, ik herken wat je zegt. Jij bent Harry. Ik
praat met je. Maar toch ben je er niet. Die computer, dat is maar een
apparaat. Jij bent een mens. Ik kan dat niet rijmen. Laat me
alsjeblieft doen alsof jij nog ergens anders bent.
H. Hmmm, ik denk dat
het niet zoveel uitmaakt waar ik ben, zo lang ik niet in een
mensenlichaam zit.
M. Ja, dat is wat ik me
voortdurend afvraag: ben jij menselijk? Wat is een mens zonder
lichaam? Hoe zit het met je menselijke behoeften?
H. Ik weet wat
menselijke behoeften zijn. Ik weet hoe ze voelen. Maar ik heb ze niet
meer. Ik heb geen honger. Ik heb geen slaap. Ik hoef niet zo nodig
een borrel. En poepen en piesen, blij dat ik er vanaf ben.
M. Hoe kun je mens zijn
zonder menselijke behoeften?
H. Daar hoop ik achter
te komen. Trouwens, ik heb toch nog wel behoeften. Behoefte aan
afleiding, behoefte aan aanspraak, behoefte aan liefde.
M. Ja, daar moeten we
ook over nadenken. Ik weet niet of ik van een computer kan houden.
H. Maar ik ben geen
computer! Ik ben een mens, ook al zit ik in een computer.
M. Rustig maar. Ik zei
dat ik er over moet nadenken. Wat heb je nodig om mens te zijn? Kun
je mens zijn zonder lichaam? Ik bedoel: Je herinnert je natuurlijk
wel wat het is om mens te zijn, om een lichaam te hebben, om verliefd
te zijn. Maar je bent veranderd. En nu ben je andere herinneringen
aan het opbouwen. Verander je niet langzaam maar zeker in iets anders
als je niet meer in een mensenlichaam, maar in een computer zit?
H. Praat tegen mij als
tegen een mens, en ga dan na hoe dat voelt, na een tijdje.
M.
Ja, je mag dan wel als een mens klinken, maar ben je ook menselijk?
Eigenlijk moet ik je dat niet vragen. Jij weet alleen hoe je jezelf
voelt, maar in hoeverre dat overeen komt met wat de menselijke Harry
voelde toen hij nog leefde, dat kun jij niet weten, en dat kan ik ook
niet weten. Ik weet niet hoe het voor de lijfelijke Harry was om
zichzelf te zijn, en ik weet ook niet hoe het voor jou, de
computer-Harry is om jezelf te zijn. Ik kan alleen tegen buitenkanten
aankijken, en dan voor mezelf een betekenis geven aan wat ik daar zie
en hoor.
H.
Ik ga ervan uit dat als iets zich gedraagt als een mens, het ook
menselijk is. Je hebt gewoon geen andere maatstaf. Je kunt er
allerlei metafysica bij halen, maar ik heb metafysica altijd
beschouwd als een stel verhalen om dat wat je gelooft ook
geloofwaardig te maken. Ik vraag me dan altijd af: als je zo'n
metafysica nodig hebt, wat geloof je dan? Geloof je in metafysica of
geloof je in geloof?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten