Eerst
leg ik alles vast wat ik over Marit weet. Elk detail moet worden
geregistreerd. De vorm van haar lichaam, haar maten, haar
moedervlekken, de aders onder haar huid, de ruwte van de huid op haar
ellebogen, de vorm van haar mond, haar oogopslag, de geur van haar
haar, het gaat allemaal de computer in. Gelukkig heb ik wat foto's
waar ik al die feiten aan kan ophangen. En ik heb opnamen van haar
stem. Maar van haar geest heb ik geen opnamen. Voor haar manier van
spreken, voor wat ze weet en gelooft, voor haar manier van denken en
handelen moet ik uit mijn geheugen putten.
Natuurlijk
wordt het geen opname, die ik alleen maar eindeloos kan afdraaien en
waarop ze telkens opnieuw het zelfde zegt. Nee, ze moet kunnen
denken, ze moet herinneringen kunnen vastleggen, ze moet kunnen
leren. Het moet een levende Marit worden, geen goed geconserveerde
mummie. Af en toe moet ze me kunnen verrassen met nieuwe observaties
of nieuwe ideeën. En het moet een plezier blijven om met haar te
praten, hoe lang het ook duurt. Best kans dat ze op den duur, door
mij, en door de omstandigheden, gaat verschillen van haar evenbeeld
op aarde, maar dat is dan onvermijdelijk.
Mijn
vriendin is een andere persoon dan ik zelf ben. Ze reageert anders op
onverwachte gebeurtenissen, ze denkt en doet anders dan ik zou denken
en doen. Ze zit anders in elkaar dan ik. Dus moet ik niet zelf gaan
beslissen wie ze is en wat ze doet, want dat kan ik alleen op mijn
manier, niet op de hare. Dat betekent dus dat niet ik de beslissingen
moet nemen. Ik ga niet mijn herinneringen aan haar stuk voor stuk in
de computer vastleggen. Dat moet de computer, ofwel Marit in statu
nascendi, zelf doen.
Als
er eenmaal een basis is, als ik alles wat vanzelfsprekend is in de
wereld, in de mens, in Marit en tussen ons, in de computer heb
vastgelegd, moet de computer het verder zelf doen. Hij moet een beeld
van haar creëren op basis van de foto's, geluidsopnamen, films en
e-mailgesprekken waarover ik beschik, en gesprekken die nog plaats
moeten vinden, en vanuit dat beeld moet hij gaan spreken en reageren
op wat ik ga zeggen. En dan moet hij niet meer een hij zijn, en niet
meer een computer, maar Marit zelf. Een levende, voelende, denkende
vrouw, in de vorm van een electronisch apparaat.






