donderdag 14 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 22


Eerst leg ik alles vast wat ik over Marit weet. Elk detail moet worden geregistreerd. De vorm van haar lichaam, haar maten, haar moedervlekken, de aders onder haar huid, de ruwte van de huid op haar ellebogen, de vorm van haar mond, haar oogopslag, de geur van haar haar, het gaat allemaal de computer in. Gelukkig heb ik wat foto's waar ik al die feiten aan kan ophangen. En ik heb opnamen van haar stem. Maar van haar geest heb ik geen opnamen. Voor haar manier van spreken, voor wat ze weet en gelooft, voor haar manier van denken en handelen moet ik uit mijn geheugen putten.
Natuurlijk wordt het geen opname, die ik alleen maar eindeloos kan afdraaien en waarop ze telkens opnieuw het zelfde zegt. Nee, ze moet kunnen denken, ze moet herinneringen kunnen vastleggen, ze moet kunnen leren. Het moet een levende Marit worden, geen goed geconserveerde mummie. Af en toe moet ze me kunnen verrassen met nieuwe observaties of nieuwe ideeën. En het moet een plezier blijven om met haar te praten, hoe lang het ook duurt. Best kans dat ze op den duur, door mij, en door de omstandigheden, gaat verschillen van haar evenbeeld op aarde, maar dat is dan onvermijdelijk.
Mijn vriendin is een andere persoon dan ik zelf ben. Ze reageert anders op onverwachte gebeurtenissen, ze denkt en doet anders dan ik zou denken en doen. Ze zit anders in elkaar dan ik. Dus moet ik niet zelf gaan beslissen wie ze is en wat ze doet, want dat kan ik alleen op mijn manier, niet op de hare. Dat betekent dus dat niet ik de beslissingen moet nemen. Ik ga niet mijn herinneringen aan haar stuk voor stuk in de computer vastleggen. Dat moet de computer, ofwel Marit in statu nascendi, zelf doen.
Als er eenmaal een basis is, als ik alles wat vanzelfsprekend is in de wereld, in de mens, in Marit en tussen ons, in de computer heb vastgelegd, moet de computer het verder zelf doen. Hij moet een beeld van haar creëren op basis van de foto's, geluidsopnamen, films en e-mailgesprekken waarover ik beschik, en gesprekken die nog plaats moeten vinden, en vanuit dat beeld moet hij gaan spreken en reageren op wat ik ga zeggen. En dan moet hij niet meer een hij zijn, en niet meer een computer, maar Marit zelf. Een levende, voelende, denkende vrouw, in de vorm van een electronisch apparaat.

woensdag 13 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 21


Ik ben begonnen ter plaatse een eigen gesprekspartner te construeren, in de vorm van een computerprogramma. Ik weet dat er eigenlijk al sinds de helft van de twintigste eeuw aan iets dergelijks gewerkt wordt, maar nog niemand heeft over de rust en de motivatie beschikt die ik heb, om de taak af te maken. Ik heb besloten om mijn vriendin in computervorm gestalte te geven, zodanig dat ik met haar gesprekken kan voeren. En ik ben niet alleen van plan om haar kennis en haar voorkeuren in de computer te stoppen, maar ook haar neigingen en hebbelijkheden, haar gewoontes, haar emotionaliteit. Misschien kan ik iets goedmaken van wat ik haar heb aangedaan door zomaar uit haar leven te verdwijnen. Maar eerst en vooral moet ze een waarachtige gesprekspartner zijn.
Er is hier op Mars weinig nieuws. Je hebt de dagen en je hebt de seizoenen, die je afleest aan de buitentemperatuur. En alles wat hier verder gebeurt, komt door mij. Ik ben de God van Mars, de brenger van leven en bewustzijn, de zingever van tenminste dit deel van de planeet. Maar ik ben niet de schepper van intelligentie en creativiteit. Daar hoop ik nu verandering in te brengen. Daarom breng ik de meeste tijd door voor het toetsenbord en het beeldscherm van de computer, bezig een bewustzijn te bouwen. Ik probeer de geest van Marit hier te doen herleven. Ook dat is een overlevingsstrategie. Als ik nu niets doe, vrees ik dat ik langzaam maar zeker in de waanzin zal wegzakken. Daarom probeer ik nu voor de nodige aanspraak te zorgen. Misschien dat iemand anders hier tot een diep inzicht in zijn gevoelens kan geraken. Maar ik zit zo niet in elkaar. Ik ga liever uit van feiten, dan dat ik me door gevoelens wil laten overheersen. En ik druk mijn gevoelens voor Marit uit door zoveel mogelijk feiten over haar in de computer vast te leggen.
Die feiten moeten haar hier tot leven brengen. Ze moet weer tegen me spreken, me zelfs tegenspreken, indien nodig. Mijn streven is een denkende, voelende Marit in de computer tot leven te brengen, zodanig dat ik het gevoel heb hier niet meer alleen te zijn. Ook al weet ik dat de echte Marit op aarde leeft, ik wil haar hier ook bij me hebben. Als basis voor mijn programma gebruik ik de gesprekken die ik via e-mail met haar voer. Maar zo ver is het nog niet. Eerst moet er een database komen van vanzelfsprekendheden, feiten waar we het nooit over hebben, maar waar we wel altijd van uitgaan. Dat valt nog niet mee, op de eerste plaats omdat er in ieder gesprek altijd meer ongezegd blijft dan er gezegd wordt. En op de tweede plaats omdat ze zo vanzelfsprekend zijn. Ik moet proberen het vanzelfsprekende minder vanzelfsprekend te maken.
(wordt vervolgd)

dinsdag 12 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 20



Als er geen enkele mogelijkheid is om je in een ander te verplaatsen, als er niemand is om mee te praten, om in de gaten te houden, om mee te voelen, ga je je in jezelf opsluiten. Je kunt dat een tijd lang voorkomen door naar films te kijken of te discussiëren op internetforums, maar op den duur bevredigt dat niet. De afstand is te groot, je hebt geen terugkoppeling. En als dan de enige waarmee je kunt praten jezelf is, dreig je langzaam maar zeker af te glijden naar de waanzin. Je wordt niet gecorigeerd in je denkbeelden. Er zijn ideeën in je hoofd die de andere ideeën dreigen te verdringen. Je begint geestelijk langzaam maar zeker scheef te groeien. De waanideeën plaatsen zich steeds meer op de voorgrond, en als een koekoeksjong werpen ze de andere uit het nest. Uiteindelijk dreig je alle gevoel voor proportie kwijt te raken. Ik weet niet of dat met mij al aan de hand is, maar het is niet uit te sluiten.

Flink zijn helpt niet meer. Hoe ik ook mijn best deed om mezelf bezig te houden, ik voelde de leegte langzaam maar zeker langs mijn ruggengraat omhoog kruipen. Alles wat ik deed voelde nutteloos, enkel als iets dat ik moest doen om niet in de leegte te storten. Maar ik had geen doel meer. De planeet verkennen, monsters verzamelen, gegevens versturen naar de aarde, het was routine geworden, en ik vroeg me af of het er nog wel toe deed. Verzoeken om e-mailinterviews kreeg ik nog maar zelden. Ik begon te vrezen dat de aarde haar belangstelling voor Mars was kwijtgeraakt. En dus ook haar belangstelling voor mij. En daarmee verviel het doel van mijn leven.

Ik moet mijn leven een nieuw doel geven. Een doel dat mij volop bezig houdt, dat al mijn talenten aanspreekt, en dat iets oplevert dat mijn leven hier een nieuwe zin kan geven. Een doel dat een resultaat oplevert, dat verder gaat dan bezigheidstherapie. Maar het gaat niet enkel om een doel. Ik moet een tegenhanger hebben, een onafhankelijk wezen om me tegen af te zetten, een maatstaf om mijn eigen geestelijke gezondheid aan af te meten. Een mens dus, een persoon die me kritiseert en corrigeert. Ik ga de eerste autochtone marsbewoner scheppen, de eerste intelligentie die op de planeet zelf ontstaan is.

maandag 11 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 19


Samenvatting van het voorafgaande: Er is een expeditie van drie mensen in een ruimteschip op uit gestuurd om twee mensen van Mars te halen die daar al meer dan een jaar verblijven. Op de planeet aangekomen, kan men die mensen nergens vinden. In een volgend hoofdstuk vertelt een van die marsbewoners, Harry, hoe hij op Mars is gearriveerd en hoe hij zijn twee metgezellen daar is verloren. Nu is hij alleen op de planeet, en op zichzelf aangewezen om in leven te blijven.

Hoofdstuk 3. Harry

Nu ik geen menselijk gezelschap meer heb, ben ik volledig aangewezen op mezelf. En op de apparaten die mij hier in leven moeten houden. Maar het is niet enkel een kwestie van in leven blijven, ik moet ook aan mijn geestelijke gezondheid denken. Mijn hersens moeten bezig blijven. De computer heeft gelukkig een behoorlijke capaciteit. Voldoende geheugencapaciteit voor een heleboel filmmateriaal, en voldoende processorcapaciteit voor gesofisticeerde spellen. En ik heb nog altijd een internetverbinding met de verre aarde.
Ik heb een lange training ondergaan. Zonder die training zou ik hier niet kunnen overleven. Niet zozeer vanwege de fysieke omstandigheden, maar vooral geestelijk. Een mens is nou eenmaal een gezelschapsdier, niet gebouwd op eenzaamheid. Ik heb geleerd hoe ik de afwezigheid van soortgenoten kan compenseren met andere middelen. Een van die middelen is dit dagboek. Ik probeer daarin zoveel mogelijk van mijn gevoelsleven uit te drukken. Het is eigenlijk een middel om mezelf in de gaten te houden. En dat moet ik zelf doen, nu er niemand anders meer is.
Ook al heb je contact met duizenden medemensen, toch kun je heel eenzaam zijn. Ik woon nu al een half jaar op Mars, en mijn leven vertoont nu een zekere regelmaat. Sinds mijn beide collega's zijn overleden, zitten de enige mensen waarmee ik nog contact heb, op aarde, op een afstand van ongeveer 3 tot zo'n 20 lichtminuten van hier verwijderd. Die afstand maakt een echt gesprek tot een uiterst moeizame onderneming. Het is een beetje als een schaaksimultaan die zich in een tergend langzaam tempo voltrekt. Maar dan niet in de vorm van zetten, maar van vragen en opmerkingen. Ik chat met talloze mensen, maar ik moet telkens minstens 6 minuten op hun reactie wachten, en zij op de mijne. En dat is dodelijk voor de spontaniteit.

zondag 10 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 18


Ik verken de omgeving. Iedere dag ga ik naar buiten en stap in het wagentje. Telkens kies ik een andere bestemming. Er gaan iedere keer twee camara's mee, een voor bewegende beelden en een voor foto's met meer detail. Iedere stap wordt gefilmd, alles wat maar van belang kan zijn gefotografeerd. En 's avonds redigeer ik het tot een compact verslag. Dat doe ik niet alleen voor de onderzoekers op aarde, maar ook voor mezelf. Iedere avond controleer ik minutieus of wat ik denk gezien te hebben ook overeen komt met wat er op film en foto staat. En ik geef er ook een gesproken commentaar bij. Zo hoop ik een wegzinken in de waanzin te vermijden.
Vandaag heb ik een grot gevonden. Ik wist niet dat die er waren, op Mars. Maar onderaan een steile helling zag ik een donkere vlek, en toen ik er naar toe liep bleek het een diepe grot. Ik kon er gemakkelijk in staan. Helaas had ik geen verlichting bij me, zodat ik alleen de eerste tien meter kon verkennen. Wel heb ik een paar flitsfoto's gemaakt, zodat ik vanavond kan bepalen hoe ik die verder moet verkennen. Het was een vreemde gewaarwording. Als je op aarde in een donkere grot staat, heb je vaak het gevoel dat er zich dieren in schuil houden. Hier had ik dat gevoel ook. Ik moest mezelf er voortdurend aan herinneren dat er geen dieren kunnen leven op Mars.
Maar zo'n grot biedt mogelijkheden. Hij is veel groter dan de hut, en als ik hem luchtdicht zou kunnen afsluiten, kan ik er een ruimer verblijf van maken, met een lab, en opslagruimte voor alles wat ik op de planeet verzamel. En waarschijnlijk kan ik vanuit die grot gemakkelijk ondergrondse water- of ijsvoorraden aanboren. En laten we niet vergeten dat het risico van meteorietinslagen op het oppervlak van de planeet niet helemaal te verwaarlozen is, hier in de buurt van de asteroïdengordel, en met maar een dunne atmosfeer. Zo'n grot zou een goede beschutting geven. Maar vooral, ik kan er mijn eigen stempel op drukken.
De hut is wat dat betreft nogal star. Zonder uitbreidingsmogelijkheden, met een vaste indeling, alles op zijn vooraf berekende plaats. En het laagje zand dat we er overheen hebben geschept biedt alleen wat isolatie, maar nauwelijks bescherming. Maar hoe moet ik die grot gaan verbouwen? Ik kan niet delen van de hut gaan slopen en als bouwmateriaal gaan gebruiken voor een nieuw verblijf, want dan heb ik tijdens die verbouwing niets dat me in leven houdt. Mijn pak levert maar voor één dag zuurstof, en in die tijd krijg ik zo'n verbouwing alleen niet voor elkaar.

zaterdag 9 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 17


Ik heb erover gedacht de zelfde weg te gaan als mijn twee medereizigers. Maar mijn verstand laat dat niet toe, of mijn levensdrift is te sterk. Hoe dan ook, zelfs in de uiterste wanhoop heb ik mezelf er niet toe kunnen brengen een einde aan mijn leven te maken. Ik heb me ondergedompeld in allerlei projecten. Maar ik neem ook de tijd om mezelf beter te leren kennen. Wat dat betreft zit ik hier in een unieke situatie, met een minimum aan afleiding, en niemand om na te volgen. Ik zelf ben mijn voornaamste proefobject. Ik stel mezelf steeds nieuwe opgaven, fysiek en psychisch. Zo ben ik 25 uur lang in een van de kassen gaan zitten, in de kou, om naar de planeet te kijken en te ondergaan hoe die verandert in de loop van een etmaal. En ik registreer bijna van minuut tot minuut wat ik doe, wat ik denk en hoe ik me voel. Daartoe heb ik voortdurend een geluidsrecorder bij me. Dat viel nog niet mee. Ik was niet gewend om openlijk voor mijn gevoelens uit te komen. Ik moest mezelf leren om met mezelf te praten. Vooral dat heeft tot nu toe de waanzin op afstand gehouden, denk ik.
Mars is een dorre, droge planeet. Die zal wel niet veel veranderen, denk je dan. Maar dat valt wel mee. Er waaien hier winden die langzaam maar zeker het landschap beïnvloeden. En soms manifesteren die zich in de vorm van "dust devils", wervelingen van zandkorrels die zich als een levend wezen door het landschap verplaatsen. De eerste keer dat ik er een zag, was ik verstijfd van schrik. Ik kon het gevoel niet van me afzetten dat zich daar een levend wezen bewoog, een etherisch marsschepsel, vreemd en onmenselijk. Maar je went er aan, net als de aanrakingen die je voelt in je pak, als dat door de wind wordt bewogen.
En dan zijn er de seizoenen. Het lijkt of het landschap langzaam van kleur verandert in de loop van de tijd. Als de dagen korter worden, verliest het landschap iets van zijn uitgebleekte karakter, en toont het meer kleurschakeringen. Ijs en sneeuw is er hier niet, en koud is het hier altijd, maar toch is er een duidelijk onderscheid tussen zomer en winter. De winterkleuren zijn hier warmer dan de zomerkleuren, met meer nuances, van roze, via oranje tot een diep roodbruin. Je zou het bijna willen schilderen.
Je zou van alles willen doen om je leven inhoud te geven, maar de mogelijkheden zijn beperkt. Je gaat niet op je gemak in je marspak voor een schildersezel zitten, als je daarover al zou beschikken. Natuurlijk heb ik wel de beschikking over camera's, maar ik moet iets hebben dat me echt bezig houdt. Iets dat de aandacht opeist, waar je je met hart en ziel in kunt storten. Hoe graag zou ik niet likje voor likje verf op een doek smeren, maar aan die behoefte is niet gedacht bij de voorbereiding van onze expeditie. Natuurlijk beschik ik over alle mogelijke electronische spellen. Maar die zijn slechts afleiding, geen levensvervulling.

vrijdag 8 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 16


Voorlopig heb ik nog genoeg reserve-onderdelen. En mocht er iets opraken dan zal de aarde vervangende onderdelen sturen. Die zijn dan wel maanden onderweg. Mensen komen hier niet meer naar toe. En ik kan niet meer terug. Een retourvlucht is vooralsnog technisch niet realiseerbaar. De rest van mijn leven zal ik op Mars moeten slijten, hoe lang dat ook zal duren. Verhongeren zal ik niet, tenzij er zich een bijzonder kwaadaardige plaag ontwikkelt in mijn kweekkassen. Die kassen zorgen ook voor mijn zuurstof. Ik heb ook een redelijke voorraad medicijnen, dus ik hoef me voorlopig niet zo zorgen te maken over mijn sterfelijkheid. Maar ik ben wel ver van huis.

Mijn enige contact met 'thuis' is het internet. Telefoongesprekken zijn ten enen male onmogelijk. Ik communiceer dus voornamelijk via e-mailberichten. En dan nog voornamelijk over onderzoeksresultaten en technische details van dat onderzoek met deskundigen op aarde. De planeet onderzoeken, dat is de officiële reden van mijn aanwezigheid hier. Maar eigenlijk ben ik de vertegenwoordiger van de mensheid in de rest van het heelal. Romantische geesten zien mij als een vooruitgeschoven post van de mensheid in het heelal. Ik ben daar ooit trots op geweest, maar ik zit hier nu zo lang, en zo ver van mijn thuisplaneet vandaan, dat ik nogal ben losgekomen van wat er op aarde gebeurt. Ik kijk af en toe wel naar het nieuws, maar het raakt me niet meer. Het is nieuws van een andere planeet. Wat er op aarde ook zal gebeuren, ik zal er hier weinig van merken. Langzamerhand begin ik het nieuws van de aarde als een vorm van fictie te ervaren.

In het begin hadden we over belangstelling niet te klagen. We maakten films die grif door allerlei TV-stations werden opgepikt. Iedere dag gaven we wel een paar interviews. Mensen vroegen voortdurend naar onze motivatie. Mensen die zich van het aardse leven afzonderen en op een lege, vreemde planeet gaan wonen, dat intrigeerde. Maar na de dood van Dennis werd dat minder, en na de dood van Tim is vrijwel alle belangstelling voor ons project weggevallen. Ik denk niet dat dat een zaak van gewenning is. Blijkbaar is voor de meeste aardbewoners het marsproject nu afgeschreven. En ik ben daarvan het tragische slachtoffer, een loser zonder enige mogelijkheid zich te revancheren.

(wordt vervolgd)

donderdag 7 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 15





Wat hebben we tot nu toe bereikt? We hebben een permanent onderkomen op Mars gebouwd, gebruik makend van het voertuig dat ons hier gebracht heeft. We hebben het ingegraven, diep in de marsbodem, wat er vooral op neer komt dat we er een grote berg zand overheen hebben gegooid om het zo goed mogelijk te beschermen tegen de kou en tegen andere invloeden van buiten af. Ik woon nu midden in een soort marsheuvel. Via een tunnel in die heuvel kom je bij een luchtsluis, en daarachter ligt het woonverblijf annex laboratorium. Energie komt van de zonnecelpanelen die we tegen de heuvel hebben opgesteld. Zonder die panelen zouden we het hier niet lang kunnen uithouden. Maar nog belangrijker zijn de tuinen, luchtdichte glazen kassen die aan beide zijden uit de heuvel steken. Die kassen voorzien ons van voedsel, ze zuiveren het water dat we gebruiken, en nog belangrijker: ze zorgen voor de zuurstof. Als de planten dood zouden gaan, zou het heel snel met mij afgelopen zijn.

We hadden, naast het lab, nog een soort woonkamer, met een kleine pantry om eten te bereiden, een douche annex WC, en elk een slaapkamer, met amper ruimte voor een bed. Maar het was een ruimte waar je je in je eentje kon terugtrekken, en dat is belangrijk. Hoe graag je elkaar ook mag, en hoe goed je elkaar ook kent, je moet je af en toe eens kunnen terugtrekken. De behuizing is krap. Dat ligt niet aan ruimtegebrek op de planeet, maar aan de grootte van het ruimteschip dat de basis vormt. Voor uitbreidingen aan onze woongelegenheid waren we voornamelijk aangewezen op zendingen vanaf de aarde. Maar die zijn nu een stuk minder urgent.

Het grootste deel van de dag zit ik dus onder de grond, in een luchtdichte kabine, met kunstlicht. Af en toe ga ik even naar de kassen, waar mijn groenten en kruiden groeien, achter glas, in een kunstmatige atmosfeer en beschenen door de verre zon. Die kas met inhoud vertegenwoordigt mijn lijfsbehoud. Al mijn voedsel en mijn zuurstof komen daar vandaan. Mocht er daar wat misgaan, dan is het met mij gedaan. Ik controleer daarom regelmatig de temperatuurregeling en de pompen die de atmosfeer op spanning houden. Ik ga maar zelden naar buiten, op het oppervlak van de planeet. Het is een landschap waar je snel op uitgekeken raakt, vooral omdat er niets aan verandert. Heel af en toe stap ik in mijn marsraider om de omgeving te verkennen. Maar ik heb eigenlijk alles wat er binnen mijn bereik valt nu wel verkend. Verder dan een kilometer of twintig van mijn verblijfplaats kan ik niet komen, omdat dan mijn zuurstof en de energie die het wagentje aandrijft en mijn pak verwarmt opraken.

woensdag 6 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 14


En toen was ik alleen. Ik heb Tim naast Dennis begraven en heb me op allerlei activiteiten gestort. In het marswagentje ben ik de hele omgeving gaan verkennen. Ik heb me aangesloten bij allerlei discussieclubs op het internet. Chatten was er niet bij, maar ik dacht dat er genoeg onderwerpen zouden zijn waarover ik tijdvertraagd zou kunnen discussiëren met mensen op aarde. Misschien dat dit me voor de waanzin kan behoeden, maar ik vrees dat het niet genoeg is. Wat ik mis is de wederzijdse morele steun en de terugkoppeling van het gezamenlijk beleven. Dat je uit je ooghoek iets ziet op het marsoppervlak, dat verdwijnt als je er naar kijkt, en dat je dan kunt vragen: "Zag jij het ook?". Of dat je gewaarschuwd wordt als je je op zo'n verkenningstocht teveel dreigt in te spannen.
Ik weet nu ook wat het is om een fobie te hebben. Kort na het overlijden van Tim kwam ik de deur niet meer uit. Bij de gedachte alleen al botste ik tegen een muur van angst. Ik durfde die immense leegte daarbuiten niet te betreden. Ik durfde het idee dat ik het enige levende wezen was op de hele planeet niet toe te laten. Ik denk dat mijn hart het zou hebben begeven als ik had geprobeerd om na te denken over de consequenties van de dood van mijn medereizigers. Maar gelukkig waren er de pillen. En de psychologische hulp vanaf de aarde. Hoewel het niet echt helpt als je telkens twintig minuten op een reactie van je therapeut moet wachten. Maar uiteindelijk heb ik het overleefd. Ik heb me aangepast aan mijn situatie, voor zover dat mogelijk is in een omgeving die totaal onverschillig is voor je voortbestaan, op een planeet die in feite onbewoonbaar is.
Mensen hebben mensen nodig. Zeker in een vreemde omgeving, waar ze niet in thuis horen. Maar ik zal het in mijn eentje moeten doen. Ik zal dus heel goed op mezelf moeten letten, want er is niemand anders die het doet. Ondertussen moet ik mijn bestaan hier zo goed mogelijk waar maken. Voor mezelf en voor de aarde. We zijn per slot van rekening niet voor niets naar Mars gestuurd. Ik moet verkenningen doen en experimenten uitvoeren. Niet alleen op Mars, maar ook op mezelf. Ik ben voor het team op aarde nu een uniek proefkonijn. Ik moet laten zien dat een mens het in zijn eentje kan uithouden op een vreemde planeet, ver weg van al zijn medemensen.

dinsdag 5 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 13


We bleven gezond. Althans lichamelijk. Want Tim kreeg op een gegeven moment de kolder in de kop. Hij wou naar buiten. Hij hield het in de hut niet meer uit. Maar hij wilde geen marspak aan. Ik heb hem een keer bewusteloos weer binnen gehaald toen hij ontsnapt was. Hij bleef maar zeggen dat hij er niet meer tegen kon. En ik praatte op hem in. Op allerlei manieren heb ik geprobeerd hem weer redelijk te krijgen, praten, kalmeren, vastbinden. Ik gaf hem kalmeringstabletten in zijn thee. Als hij niet geagiteerd was, was er heel redelijk met hem te praten. Maar hij vond, ook in alle redelijkheid, geen reden om nog langer te leven. Hij vond dat hij alles had meegemaakt wat hij ooit zou meemaken, en dat, als hij nog verder zou leven, zijn leven volstrekt leeg zou zijn.
Ik vroeg hem in die periode eens of mijn aanwezigheid dan voor hem totaal geen gewicht in de schaal legde. Ik dacht dat voor ons elkaars gezelschap verrijkend kon werken, dat we van elkaar zouden kunnen leren, en dat we elkaars kijk op de wereld zouden gaan appreciëren. Maar Tim was het daar helemaal niet mee eens. Hij vond dat mijn leven net zo leeg was als het zijne, en dat onze aanwezigheid op Mars daar niets aan zou kunnen veranderen. "Mars is geen mensenplaneet", zei hij, "en er mensen heen te sturen was een verkeerde beslissing. Zeker als er voor die mensen geen weg terug is. Er is voor ons maar één uitweg". En het was duidelijk dat hij daarmee zelfmoord bedoelde.
Maar dat wilde ik niet toelaten. Ik heb alles waarmee hij zich eventueel zou kunnen vergiftigen opgesloten in de stalen kast, en de sleutel hield ik permanent in mijn zak, en onder mijn kussen als ik slaap. Tim is een intellectueel. Hij is er de man niet naar om te kiezen voor een pijnlijke en smerige dood. Dus zo lang ik hem rustig kon houden, zou hem niets overkomen. Dacht ik. Maar ik wist niet waar een gemotiveerd mens toe in staat was. Op een middag zei Tim dat hij ermee stopte. Hij ging op bed liggen. En toen ik twee uur later ging kijken hoe het met hem was, was hij dood. Hoe hij dat voor elkaar gekregen heeft, ik weet het niet. Ik weet alleen dat alle medische tests waaraan ik hem tot dan toe had onderworpen aangaven dat hij in goede gezondheid verkeerde.

maandag 4 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 12


Dat was een half jaar geleden. Nu ben ik de enige marsbewoner. De enige mensen waarmee ik nog contact heb zijn de medewerkers van het project op aarde en mijn vriendin, Marit. Zij stuurt mij nog regelmatig een mailtje waarin ze me vertelt wat ze zoal doet. Ik lees over shows die ze bezoekt, over plaatselijke gebeurtenissen, over etentjes en over mensen die ze ontmoet. Maar het enige wat ik voel als ik haar berichten lees, is de enorme afstand die ons scheidt, fysiek en geestelijk. Wat zij meemaakt heeft voor mij steeds minder betekenis. Ze heeft het over mensen die ik niet ken en over ontwikkelingen die ik niet volg. Vroeg of laat zal ze wel tegen een nieuwe vriend aanlopen. En ik denk dat ik daar niet rouwig om zal zijn. Zij heeft nu haar leven, en ik het mijne. En die levens zullen elkaar niet meer raken.
Wat is er met mijn medereizigers gebeurd? Wel, Dennis werd ziek. Hevige koorts, braken, hoofdpijn. Ik heb hem antibiotica gegeven, maar die hielpen niet. Hij moest aan het infuus om te voorkomen dat hij uitdroogde. Maar ook dat verbeterde zijn situatie niet. Uiteindelijk werd hij delirisch. Zijn geschreeuw was bijna niet te harden, in de kleine ruimte waarin we verkeerden. Een van ons beide moest constant bij hem zitten om hem in bedwang te houden, en te voorkomen dat hij opstond en naar buiten ging. Dat viel nog niet mee. Dennis was tot het laatst toe heel sterk. En het kostte ons onze laatste restjes nachtrust. We vroegen ons af hoe lang we het nog konden volhouden. Toen raakte hij in coma en stierf. Ik moet eerlijk zeggen dat dat voor ons een opluchting was. We hebben hem op een paar meter van de hut begraven.
En toen begon het afwachten. Als Dennis zou zijn gedood door de een of andere marsbacterie, waren wij vast ook geïnfecteerd. Dus iedere dag maten we onze temperatuur en speurden ons lichaam af naar symptomen van de ziekte. We hadden geen idee waar we op moesten letten. Was Dennis getroffen door een marsbacterie, of ging hij ten onder aan een aardse ziekte? We slikten extra vitaminen, om ons imuunsysteem te ondersteunen, maar we wisten niet hoe kwetsbaar we waren. De onzekerheid knaagde aan ons zelfvertrouwen. Moesten we rustig aan doen, of juist aan onze conditie werken? Natuurlijk hebben we een goede training gehad om met calamiteiten om te gaan, we hebben de best mogelijke ondersteuning vanaf de aarde, we hebben een uitgebreide collectie geneesmiddelen, maar nog kun je niet voorkomen dat een van je lotgenoten overlijdt. En je weet niet waaraan. Je bereidt je voor op alle mogelijke eventualiteiten. En dan gebeurt er niets. We bleven gezond.

zondag 3 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 11

Korte inhoud van het voorafgaande:
Een ruimteschip met drie opvarenden heeft na tien maanden Mars bereikt, met het doel om astronauten die daar al eerder zijn geland terug te brengen naar de aarde. Maar men kan de marsbewoners echter nergens vinden en komt in tijdnood. Zal men onverrichterzake moeten terugkeren?

Hoofdstuk 2: Harry

We waren met zijn drieën. Drie personen die afscheid hadden genomen van de aarde. Niemand wist voor hoe lang. Wij zouden het bruggenhoofd van de mensheid gaan vormen op Mars. Wij zouden daar een basis vestigen van waaruit we de planeet konden onderzoeken. En misschien zouden we ooit nog eens vergezeld gaan worden door mensen die de planeet zouden gaan exploiteren. Misschien. Want het zou ook heel goed mogelijk zijn dat wij de rest van ons leven met zijn drieën op Mars zouden moeten slijten, zonder verder gezelschap. Hoe dan ook, wij waren de eerste marsbewoners. Geen gewone mensen, want welk gewoon mens wil de rest van zijn leven op Mars wonen? Welk gewoon mens wil altijd eerst een ruimtepak aantrekken voordat hij een stap buiten de deur zet? Welk gewoon mens durft het aan om zijn leven lang in het gezelschap van twee anderen door te brengen, steeds dezelfden, met zijn drieën tot elkaar veroordeeld, en met nauwelijks enige ruimte om op jezelf te zijn?
Dat was ons eerst en voor al duidelijk gemaakt: er werd ons niets beloofd, er is geen einddatum gepland, er is geen opvolging gepland, er is geen terugkeer gepland, en ook geen uitbreiding van de expeditie. We waren op elkaar aangewezen en zouden dat vooralsnog ook blijven. Wij waren de drie gekken die dat accepteerden, de uitzondering te midden van de zeven miljard die op aarde wilden blijven, "for better or worse". Er zou voor ons gezorgd worden, beter dan voor velen op aarde. Maar ons bestaansrecht aldaar hadden we verspeeld, ook al bracht ons verblijf op Mars ons eeuwige roem. Toen we eenmaal met ons ruimteschip op Mars waren geland was opstijgen niet meer mogelijk. En eventuele goederenzendingen zouden ook uit eenrichtingverkeer bestaan.
Natuurlijk zijn we getraind, geestelijk en lichamelijk. Maar hoe kun je je voorbereiden op omstandigheden die niemand kent? Hoe kan een jaar aan voorbereiding op aarde, te midden van zeven miljard mensen, je geschikt maken voor het leven op een vreemde planeet, enkel bewoond door ons drieën? Maar we hadden zelfvertrouwen. De vlucht naar Mars was een groot avontuur, en wij waren de avonturiers. Wij zouden ons er doorheen slaan, met zijn drieën. Een voor allen, allen voor een. En de beste deskundigen zouden ons bijstaan, op afstand, weliswaar, maar we zouden over alle kennis kunnen beschikken die de aarde zou kunnen opbrengen. Met die hulp zouden we de planeet bewoonbaar maken, al was het dan ook zeer lokaal. En we zouden getrouw verslag uitbrengen aan een aarde die ademloos ons avontuur zou volgen.

(wordt vervolgd)

zaterdag 2 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 10


Terug in het landingsvaartuig.
We hebben een probleem. Het oorspronkelijke plan was om nu op te stijgen. Weliswaar hebben we wat reserves, qua zuurstof en brandstof, maar die zijn niet onbeperkt. Als we redelijk binnen de marges willen blijven, qua energie en zuurstof, zullen we morgen, aan het begin van de dag, moeten opstijgen. Er is geen andere mogelijkheid. Het onderkomen bevat geen zuurstof, en de lander heeft geen recyclingfaciliteiten. Als we opstijgen, kunnen we even rondvliegen om de omgeving af te speuren, maar dan moeten we onherroepelijk terug naar het moederschip. Nog een keer landen en opstijgen zit er niet in. Dus zelfs al zouden we bij onze vlucht Harry en Marit over het marsoppervlak zien wandelen, dan nog zullen we door moeten vliegen en naar de aarde terugkeren. En als we dan niet weten wat er hier gebeurd is, zal dat wellicht voor altijd onbekend blijven. We kunnen dan niet uitsluiten dat eventuele toekomstige marsbezoekers het zelfde lot zal treffen als Harry en Marit, wat dat lot dan ook moge zijn. Ik denk dat we nu definitief tot de conclusie moeten komen dat ze niet meer in leven zijn. Maar wat er met hen gebeurd is, dat weten we niet.
Als we niet terugkeren met Harry en Marit, en er ook niet achter kunnen komen wat er met hen gebeurd is, is deze hele missie voor niets geweest. Ik vind daarom dat we de marges wat moeten oprekken. Laten we proberen morgen nog zoveel mogelijk onderzoek te doen, om dan tegen de avond met onze laatste brandstof en zuurstof terug te keren. David is het daar niet mee eens. Hij wijst er op dat, mochten we voortijdig door onze voorraden heen geraken, ons lot hier bezegeld is. Als we op Mars moeten achterblijven omdat de energie of de zuurstof op zijn, dan sterven we en is de missie helemaal voor niets geweest, omdat we dan ook geen monsters en bewijsstukken naar de aarde kunnen brengen, om ze door deskundigen te laten onderzoeken. Het probleem is alleen dat we niet weten wat we mee moeten nemen. We hebben nog totaal geen idee van wat er hier gebeurd is.
In de omgeving hebben we geen sporen aangetroffen. Alleen het onderkomen kan eventueel nog aanwijzingen opleveren. Ik stel voor om als het morgen weer licht wordt, nog een halve dag te besteden aan een onderzoek van het onderkomen. David dreigt in zijn eentje op te stijgen als we in zijn ogen teveel risico's nemen. Het belooft een slapeloze nacht te worden. We moeten trouwens ook nog ergens water vandaan zien te halen.
Buiten de aarde slaan de beslissingen die je neemt direct terug op jezelf. Niet via anderen die er op reageren, maar gewoon doordat er in die wereld stomweg geen plaats voor de mens is ingeruimd. In leven blijven betekent hier: je plaats bevechten. Gewoon een plekje afpakken van die onmenselijke macht die hier regeert. Zal dat nog lukken? Kunnen we nog een deel van onze opdracht vervullen en toch in leven blijven?

vrijdag 1 juni 2012

Op Mars zijn mensen aliens 9


Verder maar weer. Het kost moeite om je op de details van het landschap te concentreren. Het ziet er erg eentonig uit. Ik smacht naar een plekje groen, hier of daar. En we weten niet goed waar we naar uit moeten kijken. De kans om verloren voorwerpen tegen te komen is erg klein, omdat Harry en Marit, als ze hier zijn geweest, zaten opgesloten in een luchtdicht pak. En voetsporen zullen inmiddels verwaaid zijn. Als ze zelf hier heen zijn gegaan, dan hebben ze dat te voet moeten doen. En vijf kilometer lopen in zo'n pak, dat valt niet mee.
Verderop domineert een heuvel het terrein. Van daaruit zouden we een goed overzicht hebben over het landschap. De hellingen ervan zijn niet te steil, ik denk dat we daar met het karretje wel tegenop komen. Niet alleen zullen we vandaar het gebied in de richting van het onderkomen goed overzien, we kunnen van daaruit ook verder kijken. De kans dat daar sporen te zien zijn van Harry en Marit schat ik erg laag in, maar we moeten nu iedere mogelijkheid benutten. En we kunnen vandaar goed foto's maken die we met de computer kunnen analyseren om te proberen nog dingen te ontdekken die we met eigen ogen niet hebben opgemerkt.

We hebben een probleem: de helling bleek uit heel los zand te bestaan, waardoor we onverhoeds in een lawine van zand een eind naar beneden gleden. Gelukkig zijn we niet onder het karretje terecht gekomen. Dat is nu half onder het zand begraven. We zullen het moeten uitgraven en voorzichtig naar beneden rijden. Maar eerst wil ik toch nog even die foto's maken.

Dat valt nog niet mee, zo'n marskar uitgraven met zo'n pak aan. Zeker niet als je dat met "blote" handen moet doen, of in ieder geval met de handschoenen van het pak. Binnen de kortste keren zijn we doordrenkt van het zweet, hoe de thermostaat ook zijn best doet de interne temperatuur binnen redelijke grenzen te houden. Maar uiteindelijk is het toch gelukt. Ik loop nu naast het karretje, om het langzaam de helling te laten afrijden. Dat gedoe heeft ons veel teveel tijd gekost. Nu moeten we ons haasten om bij de lander terug te zijn voordat het donker wordt.