zondag 11 december 2011

Wie is ik?

Pentomino-app geïnstalleerd, met 920 verschillende puzzels. Werkt verslavend. Met je vinger de stukjes verschuiven totdat ze in de rechthoek passen. En iedere volgende puzzel is weer moeilijker. Gelukkig leer je ook bij, stap voor stap. Iedere oplossing helpt je de volgende te vinden. En tot nu toe, tot en met nummer 347, lukt het nog steeds om in een redelijke tijd tot een oplossing te komen. Maar niet door redeneren. Het redeneren heb ik achter me gelaten. Ik laat mijn vingers het werk doen. Ik zit er bij en ik kijk er naar. En ziedaar, alweer een puzzel opgelost. Hoe heb ik dat gedaan? Dat weet ik niet.
Pentomino-puzzels oplossen, mijn intuïtie doet het werk. En wordt daar steeds beter in. Maar hoe dan? Nou, ik doe het gewoon, en ik weet niet welke trucs ik daarbij gebruik. Sterker nog: als ik erbij zou gaan nadenken zou het waarschijnlijk niet lukken. Nadenken zou het puzzelen alleen maar hinderen. Dus het enige wat ik doe is toekijken. Die puzzels en mijn intuītie hebben een onderlinge verstandhouding waar ik buiten sta. En ik zie dat het goed is.
Zei ik daar "ik"? Ik als toeschouwer, ik als niet betrokken buitenstaander bij wat er met mezelf gebeurt? Leven er dan twee personages in mijn lichaam? Twee inwoners die meer hinder hebben van elkaar dan dat ze elkaar tot nut zijn? Ik herinner me een verhaal van Simon Carmiggelt waarin hij beschrijft hoe hij ontdekt dat er nog iemand anders in zijn huis woont, iemand met wie hij al jaren onder een dak verkeert maar die hij nog nooit heeft ontmoet, omdat die persoon zich altijd net ergens anders ophield dan waar Carmiggelt zich bevond. Zo ongeveer onderga ik de werking van mijn intuïtie als ik pentomino speel. De oplossing presenteert zich altijd als ik het niet verwacht. Hij ligt er voordat ik kan nagaan hoe die nou tot stand is gekomen.
Ik doe dingen waarvan ik niet weet hoe ik ze doe. Niet alleen maar ademen, bloed rondpompen en eten verteren, maar ook puzzels oplossen. Veel van de keuzes die ik maak kan ik achteraf niet verantwoorden. Dat wil niet zeggen dat ze onverantwoordelijk zouden zijn, maar dat het bewustzijn, mijn persoonlijke toeschouwer, maar weinig ziet van wat er met mij gebeurt. Toch is het dat bewustzijn dat voor de verantwoording van mijn gedrag verantwoordelijk is. Maar waar het mijn intuïtie betreft, kan het alleen maar toekijken. Wat dat betreft is er weinig verschil tussen mijn intuïtie en bijvoorbeeld het weer. Ik sta erbij en ik kijk er naar, en wie aan welke touwtjes trekt, ik kan er hoogstens een slag naar slaan.
Fenomenologie is rapporteren van wat er met je gebeurt. Het is observeren op een afstand, op de manier waarop een ornitoloog vogels observeert. Je verwondert je over wat je ziet, je bent onder de indruk van wat er gebeurt, maar het gaat volledig buiten je om. Wat die vogels kunnen, na een tocht van duizenden kilometers op de juiste plek terecht komen, wat die intuïtie kan, puzzels oplossen zonder eerst alle mogelijkheden te overwegen, je kunt het niet nadoen, en je kunt ook niet vertellen hoe het moet. Sterker nog, de intuïtie geeft je niet eens de tijd om een oplossing te analyseren. Je verkeert in een flow, de ene puzzel volgt de andere op, onstuitbaar als een lawine. En uiteindelijk moet de rede die intuïtie met harde hand tot de orde roepen: stop, er zijn ook nog andere dingen te doen.
Mensen zijn geen computers. We weten hoe een computer werkt. We hebben het tuig immers zelf geconstrueerd. Maar als een computer een bepaald probleem heeft opgelost, is het in vele gevallen niet na te gaan welke weg die daarbij heeft bewandeld. We weten ook hoe we pentomino-puzzels moeten oplossen. Maar als we onze hand zijn gang laten gaan bij het schuiven van de stukken, kunnen we in veel gevallen niet nagaan welke gedachten daaraan ten grondslag lagen. Er is geen hogere macht die het verbiedt, maar het is simpelweg praktisch ondoenlijk. Als onze rede bewust zou proberen de veronderstelde stappen na te volgen, zou die fout op fout maken. Het is voor de menselijke rede onmogelijk om de discipline op te brengen die in een computer is ingebouwd. Als er al iets op een computer lijkt, dan is het onze intuïtie, die erin slaagt om snel allerlei aspecten met elkaar in verband te brengen om zo tot een oplossing te komen.
Er wonen twee zielen in mijn lijf. Maar welke is nou mijn ware 'ik'? Is dat de puzzelaar of de verhalenverteller? Als iemand mij naar de oplossing van een puzzel vraagt, probeer ik het in eerste instantie in de vorm van een verhaal. Ik kan de oplossing ook laten zien, maar dan geef ik die als het ware uit handen. Ik vraag me dan af in hoeverre ik mijn intuïtie kan vertrouwen. Mijn intuïtie staat dan dus tegenover mijn ik. En als iemand mij vraagt wie ik ben, kom ik ook met een verhaal. Het lijkt duidelijk dat mijn ik schuilt in de verhalenverteller, in de rede, in wat de Duitsers "nachvollziehbar" noemen. Mijn ik kan reconstructies geven.
En mijn intuïtie, hoe autonoom dan ook, is voor mij ondergeschikt. Intuïtie is iets wat je bezit, niet iets wat je bent. Intuïtie is iets wat je gebruikt, een gereedschap, zelfs als die intuïtie je al een oplossing presenteert voordat je erom hebt gevraagd. De rede moet die oplossing dan altijd nog verantwoorden. En als er iemand aansprakelijk kan worden gesteld, dan is dat degene die zich kan verdedigen. De rede dus. Ook al berust die verdediging op wat de intuïtie aanreikt.

vrijdag 9 december 2011

Zin


Zijn wij er enkel voor onszelf, of is er meer? Als wij er niet meer zijn, als de laatste mens is omgekomen, is er dan nog iets dat betekenis heeft? Of sterft de betekenis van betekenis onze dood? Voor velen is dat de essentie van de vraag "Wat is de zin van ons bestaan?".
Zijn mensen de enige betekenisgevers die er zijn? Zijn wij het organisme dat zin geeft aan de wereld? Of is er nog iets anders, iets hogers, dat maakt dat als wij verdwijnen, ons bestaan niet voor niets zal zijn geweest? Er zijn velen die hun hoop daarop hebben omgezet in een geloof. Veel mensen denken dat ze niet kunnen leven met een bestaan dat alleen zij een zin kunnen geven. Ze missen nog iets, iets dat hun betekenissen als het ware sanctioneert. Het feit dat we in die zin zo onaangepast zijn aan hoe we ons bestaan ervaren, zou kunnen duiden op een onzichtbare factor, op iets dat, toegevoegd aan onze ervaringswereld, ons helemaal op onze plaats laat voelen.
Maar is er wel iets volledig aangepast? Is er wel iets of iemand volledig op zijn plaats? De motor achter elke verandering is onaangepastheid. Zonder een frictie tussen organisme en omgeving is er geen sprake van evolutie. Zonder frictie tussen wensen en werkelijkheden zijn er geen menselijke activiteiten. En de wereld verandert voortdurend, mede dank zij die activiteiten. Is, zoals Heraclitus al zei, verandering de enige constante? En is dat dan ongerichte verandering of onafwendbare vooruitgang? Is er een einddoel, een stabiele toestand waarin er niets meer te verbeteren valt? En als er zo'n streven is naar volmaaktheid, wat maakt de startpositie dan zo onvolmaakt?
Wij zijn niet alleen denkers, maar ook voelers. Ons denken wordt gedreven door ons gevoel, of, zoals Hume zei: de rede is slaaf van de passies. Het zijn die passies die ons naar zin doen verlangen. Het besef er ooit niet te zijn geeft ons een gevoel van angst. En het verdwijnen van betekenis geeft ons een gevoel van leegte. Ons gevoel drijft ons voort, weg van de leegte, op weg naar de volmaaktheid. Die moet er zijn, ergens, dat is wat we voelen. Maar waar? We zien niet ergens licht aan de horizon. Wat ons voortdrijft is enkel een ongericht streven, een verlangen naar anders, beter, bevredigender. Maar de volmaaktheid kennen we niet. Volmaaktheid is niet meer dan een projectie, niet meer dan het completeren van een streven met een doel. Volmaaktheid is niet meer dan een hunkering.
Het enige dat we kennen is onszelf. Vanuit die positie bekijken we de wereld. Als wij ons leven beginnen als onkundig en onwetend, maar onszelf verbeteren door oefenen en leren, dan zien we dat ook in de wereld. De wereld begon ooit ongeordend, maar perfectioneerde zich steeds meer, met ons als resultaat. Wij staan, hier en nu, aan het einde van de geschiedenis. We zien de weg die naar hier heeft geleid, maar een weg verder zien we niet. Wij weten dingen die onze voorouders niet wisten. Wat wij kunnen had hun verbaasd doen staan. Wat voor ons vertrouwd is, zou voor hen nieuw zijn en onbekend. Maar voor ons zijn hun kennis en kunde oud en achterhaald, ook al beschikken we zelf er niet meer over.
Het is heel natuurlijk dat wij onszelf zien als culminatiepunt, als de plek waarin alles samenkomt. De wereld draait letterlijk om ons. Als wij het hoofd wenden, draait de wereld om ons heen. Vooruit lopend laten we wereld achter ons. Maar we zijn niet volledig autonoom. We voelen ons niet compleet. Er is nog heel wat dat we missen. Er is iets om naar uit te zien. Als wij een culminatiepunt zijn, maar er ontbreekt nog wat, dan moet er nog een ander culminatiepunt zijn, buiten ons. Iets waarheen de hele wereld op weg is. En dat is dan een eindpunt. Een top, een plek met enkel nog wegen naar beneden. En niets dat daar nog hoger reikt. Dat is wat ons gevoel ons zegt.
Maar is de rede het daar mee eens? Zijn er redenen om daarvan uit te gaan? Subjectief gezien ben ik een culminatiepunt, maar als ik dat ben, zijn de anderen dat ook. Als ik mezelf zie als een punt waarin allerlei lijnen samenkomen, als mensen zichzelf zien als punten waarin lijnen samenkomen, betekent dat nog niet dat er ook buiten de mensen punten zouden zijn waarin alle lijnen samenkomen. En als ik mezelf zie als het eindpunt van een geschiedenis, betekent dat nog niet dat de Geschiedenis met een grote G ook objectief gezien een eindpunt heeft. De rede ontwaart nergens een drijvende kracht. Ze ziet alleen maar gebeurtenissen. En wie of wat daarvoor verantwoordelijk is, daarover kunnen we alleen maar veronderstellenderwijs spreken. En dat geldt ook voor waar het allemaal toe leidt. Geloof speelt daarbij een belangrijke rol. Geloof in een hogere macht of in onzichtbare drijvende krachten, geloof in objectieve kennis, geloof in ons eigen vermogen de wereld te doorgronden. Of je nou uitgaat van de wetenschap of van de hand van God, het vertrekpunt is altijd een geloof.
We kunnen slechts speculeren. God, goden, natuurkrachten, eigen verbeelding, het zijn allemaal mogelijke verklaringen voor wat ons overkomt. We weten zelfs niet hoe uniek we zijn, en hoe uniek onze manier van denken, onze begrippen, onze logica zijn. Is er maar één soort intelligentie? Over het bestaan van andere intelligente wezens, ergens in het heelal, kunnen we alleen maar speculeren. De vraag waar het hier om gaat is: als er ooit aliens op aarde landen, nadat wij daarvan verdwenen zijn, zouden die dan kunnen appreciēren wat het is dat wij daar hebben achtergelaten?
We hebben niets om onszelf mee te vergelijken. Hoe kunnen we dan weten of wat wij geloven waar is? Hoe kunnen we weten of er eigenlijk wel zoiets als waarheid bestaat? We kunnen alleen maar van onszelf uitgaan en stellen dat waar is wat wij waar vinden. Wijzelf zijn onze enige autoriteit, ook als het gaat om het geloof in een god. En er is niemand die het beter weet.