De geschiedenis van de moraal
Toen
onze voorouders zich nog bezig hielden met jagen en verzamelen, en ze
als nomaden door de steppen trokken, hadden ze geen moraal. Ze kenden
het woord niet, en hadden geen begrip dat met de betekenis ervan
overeen kwam. Betekent dat niet dat ze voortdurend ruzie hadden en
dat ze elkaar voortdurend bestalen? Nee, dat betekent het niet.
Bonobo's hebben ook geen moraal, en die bevechten en bedriegen elkaar
ook niet voortdurend. Als je in kleine groepen samenleeft, en je bent
op elkaar aangewezen voor het verkrijgen van voedsel en het
verdedigen tegen roofdieren, kun je je niet veroorloven om in
voortdurende onmin te leven. Ik weet niet of bonobo's dat duidelijk
beseffen, maar ze gedragen zich wel alsof ze dat doen. Hun instinct
zal hun daarbij helpen, en ook bepaalde hersenstructuren, de
spiegelneuronen, die hen laten voelen wat anderen ondergaan.
Mensen
hebben ook zulke instincten en zulke spiegelneuronen. En dat was voor
hen genoeg toen ze nog in kleine groepen leefden, waarin hun leven
van elkaar afhing. Maar mensen zijn ongelooflijk creatief. Ze weten
zich niet alleen in leven te houden, maar ze weten ook hun leven te
verbeteren. Op den duur veranderden ze van jagers/verzamelaars in
landbouwers. In plaats van hun voedsel in het wild te zoeken, gingen
ze het verbouwen. Ze zaaiden en plantten, en ze wiedden en bemestten.
Maar als je afhankelijk bent van velden met gewassen voor je voeding,
kun je niet meer rondtrekken. Je moet op één plaats blijven, bij
die velden, al was het alleen maar om de dieren te verjagen die van
jouw gewassen willen snoepen.
Dat
heeft verregaande consequenties. Op de eerste plaats voor je
huisvesting. Als je jaar na jaar op de zelfde plek blijft, heb je de
tijd om een meer permanente woning te bouwen dan waarover die nomaden
beschikten. Je krijgt daardoor meer ruimte en meer comfort. En omdat
je in tegenstelling tot de nomaden niet telkens weer al je
bezittingen mee moet nemen, kun je je daarvan meer veroorloven. Niet
alleen maar wapens en landbouwwerktuigen zoals ploegen, maar ook
kleding en versierselen. Je kon van tijd tot tijd eens wat anders
aantrekken, vooral bij feestelijke gelegenheden, en daarbij laten
zien dat het goed met je ging.
Als
er behoefte is aan wapens en landbouwwerktuigen, mooie kleding en
versierselen, zijn er ook wel mensen te vinden die die beter kunnen
maken dan anderen. Niet iedereen is even bedreven in het spinnen,
weven en naaien, dus als je een mooie jurk wilt hebben, ga je naar
iemand die goed is in het maken van jurken. Maar zo iemand is daar
dan wel een tijd mee bezig, en kan in die tijd niet op het land
werken. Dus je belooft haar een deel van je oogst, in ruil voor die
jurk. En het zelfde doe je met de wapensmid en de ploegenbouwer.
Zo
lang de groep die in zo'n landbouwnederzetteing bij elkaar woont niet
groter is dan de groepen nomaden van vroeger, hebben die naaister,
die wapensmid en die ploegenbouwer niet zoveel te doen. Er is niet
iedere dag iemand die behoefte heeft aan een nieuwe jurk of een nieuw
zwaard. Dus moeten de smid en de naaister ook nog op het land werken,
en hebben ze weinig tijd om zich verder te bekwamen in hun vak. Die
tijd krijgen ze wel als hun klandizie toeneemt. En dat gebeurt, als
ze iets beter zijn dan hun concurrenten. Want mensen willen altijd
het beste, ook al moeten ze naar het volgende gehucht om dat te
krijgen. En als je daar dan toch bent, kun je ook nog wel wat andere
dingen meenemen. Er naartoe, als ruilmiddel, en er vandaan, als
product. Zo ontstaan er marktnederzettingen, waar vaklieden bij
elkaar gaan wonen, en waar boeren naartoe gaan om hun producten aan
de man te brengen.
En
die nederzettingen groeien. Ze groeien uit tot steden waarin er een
arbeidsverdeling heerst, met vaklieden die kleding maken, en manden,
en tonnen, en meubels, en zwaarden, en gereedschap, en huizen, en
putten, en alles waar een mens maar behoefte aan kan hebben. En die
steden genereren rijkdom. Als je niet meer om de paar weken moet
verhuizen, zoals de nomaden, en je dan ook niet hele bezit mee hoeft
te sjouwen, maar het kan opslaan in je huis, kun je rijkdom gaan
verwerven. Je kunt wapens en sieraden gaan verzamelen, en daarmee
tonen dat het goed met je gaat. Maar daarmee wek je ook de jaloezie
van degene waarmee het niet zo goed gaat. En die zal proberen zich
wat van jouw rijkdom toe te eigenen. Als je hem daarbij betrapt, sla
je zijn kop af met je zwaard.
Tot nu toe hebben we het nog steeds niet over moraal. Maar als
je huis vol ligt met kostbaarheden, ga je je zorgen maken. Je kunt
niet dag en nacht op wacht gaan staan met je zwaard in de aanslag. En
dan nog, als je iemand zijn kop afhakt, zit je met een hoop troep,
met bloed op je kostbare tapijt, en met een lijk dat je op de een of
andere manier moet kwijtraken. Trouwens, als dat lijk van je eigen
broer blijkt te zijn, zou je wel eens spijt kunnen krijgen van je
onbesuisde gedrag. En anders worden wellicht de broers van dat lijk
erg kwaad, en zullen verhaal komen halen. Een stad waar men elkaar
voortdurend te vuur en te zwaard bestrijdt is geen bloeiende stad. En
op de een of andere manier zal men de welvaart die de stad biedt toch
in stand willen houden.
En
daar komt de moraal in het spel. Als je in een stad bij elkaar woont,
ken je niet iedereen even goed. Niet iedereen is familie, je bent
niet van iedereen even afhankelijk, en niet iedereen heeft dezelfde
gewoonten. Als je familie bent, hou je rekening met elkaar. Maar je
zou dat in een groter verband ook moeten doen. En zie, daar staat een
profeet op. En hij verkondigt het idee dat iedereen familie is van
elkaar, ook als je niet uit het zelfde nest komt. Hij verkondigt dat
je je dient te gedragen alsof iedereen je broeder is. Als je dat niet
doet, zal het slecht met je gaan. Maar als je dat wel doet, zijn
vrede en welvaart je deel. "Houd je aan de gouden regel"
roept de profeet. "Wat gij niet wilt dat u geschied, doe dat ook
een ander niet". En die ander is voor hem iedere medemens, niet
alleen degenen waar je vertrouwd mee bent. Dat die profeet zo'n
succes heeft, komt doordat men eigenlijk ook wel voelt dat hij gelijk
heeft. Ruzie en bedrog zijn niet goed voor de handel. Welvaart heeft
belang bij plaatselijke vrede. Eventueel ten koste van een oorlog
elders, maar dat is een ander verhaal.
En
daarmee is je morele repertoire uitgebreid. Naast de instinctieve
moraal die je als het ware met je genen hebt meegekregen, die moraal
die je gevoelens bespeelt bij de omgang met je naasten, komt er nu
een moraal die is vastgelegd in regels, en die zegt dat iedereen je
naaste is. En die moraal breidt zich uit. Naarmate de wereld van de
mensen grootschaliger en ingewikkelder wordt, wordt de collectie
gedragsregels uitgebreid. En die regels worden steeds dieper in de
samenleving ingebed. Ze worden steeds meer als vanzelfsprekend
ervaren, en de samenleving wordt steeds vreedzamer. Slavernij
verdwijnt, de doodstraf wordt afgeschaft, lijfstraffen verdwijnen en
we krijgen een universele verklaring van de rechten van de mens,
waaraan ieder land zich zegt te houden.
Onze
moraal is het product van
redelijk denken. Onze gedragsregels zijn bedacht door profeten en
filosofen. En we leven inmiddels al zo lang met een bedachte moraal,
dat we denken dat die moraal enkel door het denken is bepaald. We
hebben het gevoel dat ons denken los staat van onze gevoelens, ja
zelfs dat die gevoelens het denken hinderen. En wat doet dat denken?
Het probeert algemene problemen te ontdekken en daar algemene
oplossingen voor te bedenken. Het denken generaliseert. Als er iemand
vermoord wordt, vermoedt het denken dat er in ieder van ons een
moordenaar schuilt. En als iemand zich meer welvaart toe-eigent dan
zijn medemensen, denkt het denken dat we gedreven worden door
hebzucht. We verzinnen economische theorieën die uitgaan van de
hebzucht van de mens. En we beschouwen die als norm voor ons
handelen. Als ons gevoel daartegen protesteert, vinden we dat dat
gevoel niet zo moet zeuren. Ons redelijke denken zegt immers dat het
zo moet. Zo vergeten we dat we sociale wezens zijn, daartoe
voorbestemd door onze biologie. En omdat we tegen onze aard in
handelen, geraken we van de ene crisis in de andere.
Gelukkig
zijn er nu ethologen als Frans de Waal die ons laten zien dat we van
nature sociaal zijn, en ons ook tonen wat dat inhoudt, een sociale
diersoort. Ze vertellen ons hoe de bonobo's omgaan met conflicten en
hoe ze onenigheden oplossen. En
ze demonstreren ook dat die bonobo's genetisch met ons verwant zijn.
Die
ethologen drukken ons met onze neus op onze ware aard: een schepsel
dat niet kan bestaan zonder zijn soortgenoten. Ze
laten ons zien hoe je zou moeten samenleven, en wat er fout gaat, als
je daarbij die aard verloochent. Wat ze ons vooral laten zien is dat
het niet de ratio is die normen stelt, maar het gevoel. Want we
worden geboren met een sociaal instinct. En in plaats van dat te
ontwikkelen, proberen we het te onderdrukken. En daarmee vervreemden
we ons van wie we zijn, met alle gevolgen van dien.
